De Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) spoort minister Donner aan het lokaal belastinggebied fors uit te breiden. Gemeenten krijgen immers extra taken.
Advies op advies krijgt het kabinet om gemeenten meer belasting te laten heffen. Behalve de Raad van State, het Centraal Planbureau (CPB) en de Vereniging voor belastingwetenschappen, schaart ook de Rfv zich in het rijtje. Het huidige regeerakkoord doet geen enkele uitspraak over het lokale belastinggebied en dat zint de raad niet. Als belangrijkste adviesorgaan van Binnenlandse Zaken op het vlak van de overheidsfinanciën raadt het minister Donner aan dat gebied ‘substantieel’ te verruimen.
Waar het regeerakkoord de intentie uitspreekt taken het liefst zo dicht mogelijk bij de burger uit te voeren, acht de Rfv het een gemiste kans daar niet principieel voor te kiezen. In lijn met de andere adviezen staat tegenover de verruiming van het gemeentelijk belastinggebied aan de ene kant, een verlaging van de rijksbelastingen aan de andere kant: als gemeenten zelf meer belastingen kunnen heffen, kunnen de algemene uitkering en de specifieke uitkeringen van het Rijk immers omlaag. Het op lokaal niveau afwegen van het nut van voorzieningen en het daartegenover staande belastingoffer draagt volgens de Rfv bij aan een betere overheid.
Sterker nog, voor het doelmatig en effectief functioneren van de overheid als geheel acht de raad een substantieel lokaal belastinggebied zelfs onontbeerlijk. ‘Een volwassen democratie vergt dat decentrale overheden verantwoordelijk zijn voor het vaststellen van hun eigen belastingen en daarop aan hun burgers toelichting geven en verantwoording afleggen voor de gemaakte keuzes.
Juist de grote herkenbaarheid voor en betrokkenheid van de burgers voorkomt een ongecontroleerde lastenstijging’, aldus de Rfv. De evaluatie van de onroerende zaakbelasting nieuwe- stijl wijst ook uit dat gemeenten zeer terughoudend zijn bij het verhogen van de lokale lasten. De Rfv wijst op nog een ander voordeel: een ruimer decentraal belastinggebied voorkomt tegelijkertijd dat gemeenten een onnodig beroep doen op artikel 12-steun of op de rijksoverheid.
De vrees is dat het aantal aanvragen aanzienlijk zal toenemen, nu door de stagnerende bouw veel gemeenten miljoenenverliezen lijden op hun grondexploitaties. De tegenvallende inkomsten of verliezen kunnen ze slechts in zeer beperkte mate zelf opvangen, omdat ze amper de mogelijkheid hebben hun lokale belastingen (tijdelijk) te verhogen. De belangrijkste eigen inkomstenbron onroerende zaakbelasting (ozb) werd vier jaar geleden door het kabinet Balkenende II gehalveerd, het resterende deel qua opbrengst gemaximeerd.
De buffer om tegenvallers zelf op te vangen, verdween daarmee goeddeels. De Rfv pleit in zijn aan minister Donner gerichte reactie op het regeerakkoord – ‘de politieke keuzes zijn voor de Raad een gegeven, maar hij wil u wijzen op de kansen, mogelijke gevolgen en valkuilen’ – onomwonden voor invoering van een vorm van ingezetenenbelasting voor gemeenten. Dat onder gelijktijdige verlaging van de algemene uitkering een goede aanvulling op het bestaande belastinggebied. Een ingezetenenbelasting is eenvoudig en uitvoerbaar en geeft ook een breed draagvlak van belastingplichtigen. Een ruimer gemeentelijk belastinggebied hoort volgens de adviesraad bij de voorgenomen vergaande decentralisatie van taken richting lokale overheden, vooral op het gebied van zorg en welzijn. De Rfv staat in beginsel positief tegenover het decentraliseren van taken, maar stelt dat de voorstellen op dat vlak vooral zijn ingegeven door financiële motieven.
De veronderstelling is dat gemeenten een taak goedkoper kunnen uitvoeren. Ervaringen met de Wet werk en bijstand en de Wet maatschappelijke ondersteuning laten zien dat er bij die decentralisaties sprake is van efficiencyvoordelen. ‘De verdeling van taken, bevoegdheden en middelen moet echter wel met elkaar in evenwicht zijn’, aldus de raad. Gemeenten moeten in staat worden gesteld de hun toegewezen taken naar behoren uit te voeren en dienen de financiële mogelijkheden te hebben om eigen initiatieven te ontplooien. Het regeerakkoord lijkt volgens de Rfv in financieel opzicht op het eerste oog niet onredelijk uit te pakken voor gemeenten. ‘De eerder dreigende scenario’s van kortingen met 3 miljard euro lijken voorlopig van de baan’, aldus de raad.
Maar ze verliezen wel aan bestedingskracht, temeer omdat ook specifieke uitkeringen worden gekort of stopgezet, zoals die voor de sociale werkvoorziening en re-integratie. Dat legt een zwaar beslag op de vrij besteedbare middelen van gemeenten. Voor zover dat een beoogd effect is van het stoppen van de rijksbijdrage, dwingt dat gemeenten zelf de afweging te maken of ze geld willen vrijmaken voor die voorzieningen. ‘Voor een deel lijkt het echter te gaan om onbedoelde neveneffecten waarbij kosten afgewenteld worden op decentrale overheden. Dat is in strijd met de interbestuurlijke verhoudingen’, stelt de raad.
Gedoeld wordt onder andere op de gevolgen van het beperken van de aanspraken en toegang tot sociale regelingen als de Wajong en de Wet sociale voorzieningen. Mogelijkheden om de bezuinigingen op te vangen door verhoging van de eigen inkomsten zijn beperkt. Een concentratie op de kerntaken is het gevolg. De Rfv voorziet echter niet alleen een verschraling van het voorzieningenaanbod, maar vreest ook een verlaging van het niveau van de kerntaken.
bron