Schuldeisers baat bij rechtszekerheid, geen zwevende situatie bij nog jonge echtlieden
Personen-en familierechtelijke uitspraak met een fiscaal randje. De verzoekers wensen over te gaan tot wijziging van de huidige huwelijkse voorwaarden. Met deze wijziging wensen zij een algehele gemeenschap van goederen tussen hen te doen ontstaan met ingang van de dag vóór de dag van overlijden van de eerststervende, dus één van beiden. De conceptwijziging van huwelijkse voorwaarde”n:
(…). ‘Huwelijkse voorwaarden houdende algehele gemeenschap van goederen
Tussen de echtgenoten zal vanaf de dag vóór de dag van overlijden van de eerststervende van hen bestaan de wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen.(…)’
Volgens de notaris is er geen sprake van benadeling van schuldeisers en zullen schuldeisers ook in de toekomst niet benadeeld kunnen worden door de beoogde wijziging van de huwelijkse voorwaarden. Verder heeft hij benadrukt dat de verzoekers een groot (financieel) belang hebben bij goedkeuring van de conceptbepaling. De verzoekers zijn namelijk bijzonder vermogend en hebben, behalve aan de onderneming van de man, geen schulden aan derden.
In geval van overlijden van de man zal de vrouw voor overname van zijn aandelen zowel door erfbelasting als door de inkomstenbelasting over de aanmerkelijk belang aandelen bij het huidige huwelijksgoederenregime naar schatting € 35.000.000,- belasting verschuldigd zijn, hetgeen een dermate groot bedrag is dat zij in financiële problemen zal komen.
Aldus de notaris die dit vertaalt in het vermoeden dat de man bij de huidige huwelijkse voorwaarden ‘zijn vrouw niet verzorgd achter kan laten’. Indien er echter ten tijde van overlijden van de man een algehele gemeenschap van goederen bestaat, kan de aanmerkelijk belang claim worden doorgeschoven met als gevolg dat de vrouw een aanzienlijk geringer bedrag (ongeveer de ½ van het hiervoor genoemde bedrag) dient af te dragen aan de fiscus.
Benieuwd wat de rechter van dit plan vindt? Lees de beoordeling:
‘4.1 Op grond van artikel 1:119 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) behoeft het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk goedkeuring van de rechtbank.
De rechtbank weigert de gehele of gedeeltelijke goedkeuring slechts indien gevaar voor benadeling van schuldeisers bestaat, of indien een of meer van de voorwaarden strijden met dwingende wetsbepalingen, de goede zeden of de openbare orde.
Ingevolge artikel 1:120 BW beginnen tijdens het huwelijk gemaakte of gewijzigde huwelijkse voorwaarden te werken op de dag volgend op die waarop de akte is verleden, tenzij in de akte een later tijdstip is aangewezen.
4.2 De notaris is van mening dat in casu sprake is van een uitzonderlijk geval. De argumenten die hij ten behoeve van de gewenste wijziging van de huwelijkse voorwaarden aanvoert, zijn met name van feitelijke en fiscale aard, zoals de vermogendheid van verzoekers, het streven van de man om zijn echtgenote verzorgd achter te laten, het ontbreken van schulden aan anderen dan de onderneming van de man en de excessief nadelige fiscale gevolgen van de huidige huwelijkse voorwaarden.
Tevens stelt de notaris zich op het standpunt dat in het onderhavige geval geen sprake is van een voorwaarde maar van een tijdsbepaling. Hij voert daartoe aan dat zeker is dat partijen zullen overlijden met als gevolg dat daadwerkelijk een algehele gemeenschap van goederen zal ontstaan. Enkel het exacte moment waarop de gemeenschap ontstaat is vooraf niet bekend, aldus de notaris.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat artikel 1:119 BW geen ruimte biedt tot weging van de belangen van de echtgenoten onderling, danwel tot weging van de belangen van echtgenoten jegens schuldeisers. De toetsing die de rechtbank dient te verrichten dient uitsluitend een principiële beslissing te zijn op principiële gronden.
4.4 De vraag of de goedkeuring aan de conceptbepaling dient te worden onthouden op grond van artikel 1:119 BW juncto artikel 1:120 BW dient naar het oordeel van de rechtbank bevestigend te worden beantwoord. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De voorgestelde wijziging is kennelijk uitsluitend van toepassing bij ontbinding van het huwelijk door overlijden van een van de echtgenoten. Indien het huwelijk zal eindigen door echtscheiding, zal voornoemde bepaling niet worden toegepast en blijft het huidige huwelijksgoederenregime van gescheiden vermogens (met een verrekenbeding) in stand.
Derhalve impliceert deze ’tijdsbepaling’ zijnde het overlijden van een van de echtgenoten tevens een opschortende voorwaarde van ontbinding van het huwelijk door overlijden. Anders dan de notaris stelt staat op grond van deze bepaling dan ook nog niet vast of op enig moment de gemeenschap van goederen zal intreden.
Voorts overweegt de rechtbank dat de onzekere tijdsbepaling gelet op de leeftijden van de verzoekers (42 en 50 jaar), op een lange periode betrekking kan hebben, terwijl gedurende deze periode voor crediteuren geen enkele zekerheid bestaat hoelang het huidige huwelijksgoederenregime zal bestaan en of en wanneer de gemeenschap van goederen zal intreden.
Anders gezegd; er is sprake van een ongewisse en zwevende situatie totdat vast komt te staan of de voorwaarde in vervulling is gegaan (Hoge Raad van 21 januari 1944, NJ 1944,120). In dit verband overweegt de rechtbank dat na ontbinding van het huwelijk door overlijden, een schuldeiser die een schuld was aangegaan met de man, diens nalatenschap voor de gehele schuld kan aanspreken en de vrouw voor de helft (artikel 1:102 BW).
Doordat alsnog een algehele gemeenschap van goederen ontstaat vindt een boedelmenging plaats van de vermogens van de echtgenoten. Hierdoor kan het vermogen van een van beide echtgenoten ten nadele van de crediteuren van de andere echtgenoot worden verminderd.
Aldus kan er enerzijds sprake zijn van een verruiming van de verhaalsmogelijkheid voor crediteuren, anderzijds bestaat de mogelijkheid dat crediteuren te maken krijgen met de concurrente schuldeisers van de vrouw waardoor zij in hun verhaalsmogelijkheden kunnen worden beperkt.
In geval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding kan de man voor de gehele schuld worden aangesproken, terwijl de vrouw niet kan worden aangesproken. Het laatste geldt eveneens indien de schuld tijdens huwelijk werd afgelost.
De beide genoemde huwelijksgoederenregimes hebben aldus voor mogelijke schuldeisers voor- en nadelen. De positie van een schuldeiser hangt samen met de omstandigheden van het geval. Het is echter aan de schuldeiser zelf om een dergelijke inschatting van zijn risico te maken.
Onduidelijkheid over het huwelijksgoederenregime is naar het oordeel van de rechtbank reeds daarom in strijd met de belangen van een schuldeiser. Weliswaar zou een schuldeiser door publicatie van de huwelijkse voorwaarden in het huwelijksgoederenregister kennis kunnen nemen van de inhoud van de huwelijkse voorwaarden, echter de onzekerheid in de tijdsbepaling/opschortende voorwaarde blijft in het onderhavige geval bestaan. Schuldeisers hebben belang bij rechtszekerheid.
Daarom levert reeds de aard van de conceptbepaling inhoudende een tijdsbepaling en een opschortende voorwaarde gevaar voor benadeling op van (eventuele) huidige en/of toekomstige schuldeisers. Aan het gegeven dat partijen aanzienlijk vermogend zijn noch aan de toekomstige nadelige fiscale consequenties kan naar het oordeel van de rechtbank een doorslaggevend belang worden toegekend reeds omdat (het eventuele toekomstige) gevaar voor benadeling van crediteuren thans niet kan worden uitgesloten.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de conceptbepaling gevaar voor benadeling van schuldeisers met zich meebrengt. Derhalve zal de rechtbank geen goedkeuring verlenen aan het onderhavige concept huwelijkse voorwaarden.’
Aldus wijst mr. S.G.M. Buys het verzoek af. LJN: BQ0234, Rechtbank Utrecht, 291105 / FA RK 10-4592 (huwelijkse voorwaarden) Uitspraak van 5 april 2011.
bron